Rasstandaard van het Nederlandse Kooikerhondje |
Nederland
Deze kleine spioen, die in de eendenkooien zo voortreffelijk werkte en soms nog werkt, met zijn harmonische bouw, fraaie kleur en schitterende beharing en bevedering is een echt jachthondje met een opgewekt karakter.
Groep 8, sectie 2, Spaniels. Zonder werkproef.
Dit Nederlandse ras is nu ook erkend. Op 18 juni 1966 keurde de Raad van Beheer de voorlopige rasstandaard goed en in 1971 werd het ras offiecieel erkend. Met vele andere heeft Baronesse van Hardenbroek weer een parel aan de Nederlandse rassen toegevoegd.
Algemeen voorkomen en verschijning
Het kooikerhondje is een harmonisch gebouwd, oranje-rood bont jachthondje van vrijwel kwadratische lichaamsverhoudingen. Hij gaat met opgeheven hoofd; in actie wordt de goed bevederde staart wuivend in het verlengde van of boven de ruglijn gedragen. De oren hebben zwarte haarpunten, de “oorbellen”. De hond wordt met een natuurlijke, niet getoiletteerde vacht voorgebracht.
Karakter
Levendig en beweeglijk, zelfbewust en met voldoende doorzettings- en uithoudingsvermogen, goedaardig en attent, maar niet luidruchtig. Het ras is trouw, makkelijk in de omgang en vriendelijk.
Hoofd | ||
Algemeen | Het hoofd is matig lang, passend in het totaalbeeld, droog en vloeiend belijnd. | |
Schedel | Voldoende breed, matig gewelfd | |
Stop | van opzij gezien duidelijk zichtbaar maar niet te diep. | |
Neus | Zwart en goed ontwikkeld. | |
Voorsnuit | Van opzij gezien niet te diep en licht wigvormig; van boven gezien niet te smal toelopend en goed opgevuld onder de ogen. | |
Lippen | bij voorkeur goed gepigmenteerd, goed aansluitend en niet overhangend. | |
Kaken/gebit | schaargebit; compleet is gewenst. Tanggebit is toegestaan maar minder gewenst. | |
Ogen | Amandelvormig, donkerbruin met een vriendelijke, attente uitdrukking | |
Oren | matig groot, aanzetting iets boven de lijn van de punt van de neus tot de ooghoek. De oren worden vlak, zonder vouw tegen de wangen gedragen. Goed bevederd; zwarte haarpunten (de oorbellen) zijn zeer gewenst. | |
Hals | Krachtig gespierd, voldoende lang en droog. | |
Lichaam | ||
Bovenbelijning | vloeiende lijn van de schoft tot de staart. | |
Rug | krachtig en recht, vrij kort. | |
Lendenen | van voldoende lengte en breedte, krachtig gespierd. | |
Bekken | Licht hellend en voldoende breed; de lengte van het bekken is 1,5 maal de breedte. | |
Borst | reikt tot aan de ellebogen met voldoende gewelfde ribben. Voldoende ontwikkelde voorborst. | |
Onderbelijning en buik | licht oplopend naar de lendenpartij. | |
Staart | Bij de aanzet de bovenbelijning van het lichaam volgend, in het verlengde van de bovenbelijning gedragen of bijna verticaal omhoog (vrolijk). Goed bevederd met een witte pluim. De laatste staartwervel moet tot het spronggewricht reiken. | |
Ledematen | ||
Voorhand: | ||
Schouder | schouder voldoende schuin zodat een vloeiende overgang van hals naar rug wordt verkregen. | |
Opperarm | goed gehoekt ten opzichte van het schouderblad dat van gelijke lengte is. | |
Elleboog | goed aansluitend tegen het lichaam. | |
Onderbeen | recht en parallel, stevig bot van voldoende sterkte en lengte. | |
Middenvoet | sterk en iets schuin. | |
Voorvoeten | klein, licht ovaal, compact met goed aangesloten tenen die naar voren wijzen. | |
Achterhand: | ||
Algemeen voorkomen | goed gehoekt, van achteren gezien recht en parallel. Stevig bot. | |
Dijbeen | goed gespierd. | |
Onderbeen | van gelijke lengte als het dijbeen | |
Spronggewricht | laaggeplaatst. | |
Achtervoeten | als voorvoeten. | |
Gangwerk | Moet vloeiend en elastisch zijn, goed uitgrijpend, stuwend. Ledematen parallel. | |
Beharing | Middelmatig lang, lichtgolvend of sluik en glad aanliggend. Zacht haar. Goed ontwikkelde ondervacht. Voorbenen moeten matige bevedering hebben die reikt tot het polsgewricht. Achterbenen hebben een vrij langbehaarde broek; onder het spronggewricht geen bevedering. De beharing op het hoofd, de voorkant van de benen en voeten dient kort te zijn. Voldoende bevedering aan de onderzijde van de staart. Langer haar op de keel en voorborst. Oorbellen (lange zwarte haarpunten) zijn zeer gewenst. | |
Kleur | Duidelijke platen van oranje-rode kleur op zuiver wit, hoewel enkele kleine vlekjes op de benen toegestaan zijn. De oranje-rode kleur moet overwegen. Iets zwart doorschoten zijn van de oranje-rode kleur en een lichte vorm van ticking zijn toegestaan maar minder gewenst.
Aftekening op het hoofd: een duidelijk zichtbare bles die tot aan de neus doorloopt. Gekleurde wangen en gekleurd rond de ogen. Een te smalle of te brede bles of maar gedeeltelijk gekleurde wangen zijn minder gewenst. Een zwarte staartring bij de overgang van oranje-rood naar wit is toegestaan. |
|
Maat | ||
Ideale schofthoogte | Reuen: 40 cm Teven: 38 cm |
|
Marge | 2 cm boven of 3 cm onder de ideale maten zijn toegestaan. | |
N.B. Reuen moeten 2 duidelijk normale testikels hebben, die volledig in het scrotum zijn ingedaald. | ||
Bron: Vereniging Het Nederlandse Kooikerhondje |